Van september 1940 tot september 1944 verbleef de Belgische minister-president Hubert Pierlot in ballingschap in Londen. Daar speelde hij een belangrijke rol bij de onderhandelingen tussen de geallieerden. Na de bevrijding van België keerde hij terug naar Brussel, waar hij tot februari 1945 een regering van nationale eenheid aanvoerde.
De Belgische jurist Hubert Pierlot (Cugnon, 1883) werd in de jaren 20 lid van de Katholieke Partij. Als provinciaal senator in Luxemburg bezette hij tussen de twee wereldoorlogen diverse belangrijke ministersposten. In februari 1939 werd hij minister-president, maar in mei 1940 kwam hij in conflict met koning Leopold III die, tegen de wens van zijn ministers in, besloot te capituleren en als oorlogsgevangene in België te blijven. Ook Pierlot deelde die keuze niet. Hij vluchtte naar Londen, waar hij samen met zijn ministers Paul-Henri Spaak, Camille Gutt en Albert de Vleeschauwer vier jaar lang de kern van de Belgische regering in ballingschap vormde. Hij was in die jaren behalve minister-president ook minister van defensie en als zodanig speelde hij een belangrijke rol bij de oorlogsonderhandelingen tussen de geallieerden. Met zijn regering zette hij de 1e Belgische Infanteriebrigade (Brigade Piron) op, die een belangrijk aandeel zou hebben in de bevrijding van België en Nederland.
Pierlot keerde op 8 september 1944 terug naar Brussel, waar hij de eerste naoorlogse Unie-regering aanvoerde. Die raakte echter al snel verzwakt door alle naoorlogse problemen die het land de eerste wintermaanden teisterden, zoals een voedseltekort, de zware gevechten tijdens het Duitse Ardennenoffensief en Pierlot’s groeiende impopulariteit vanwege de koningskwestie, zijn geschil met koning Leopold III tijdens de oorlog. De Unie-regering viel in februari 1945. Pierlot nam weer de rol van provinciaal senator aan, maar in 1946 verliet hij de politiek, teleurgesteld in zijn partij, die hem in de Koningskwestie niet wilde steunen.