Tijdens de Slag om de Schelde werd het eiland Walcheren door de geallieerde luchtmacht zwaar gebombardeerd. Doel van de bombardementen was de vernietiging van de dijken rondom Walcheren om het land onder water te zetten en zo de Duitse verdediging te hinderen. Voor de bewoners, zoals Kees Pouwelse, waren de gebeurtenissen traumatisch.
Kees Pouwelse was 12 jaar oud toen de geallieerden de dijken bij zijn geboortedorp Westkapelle bombardeerden. Op 2 oktober beseften Kees en de andere bewoners dat er iets ging gebeuren. Met strooipamfletten waren ze gewaarschuwd het gebied zo snel mogelijk te verlaten. Tevergeefs, want vetrekken was door de gevechten en aanwezigheid van mijnenvelden vrijwel ondoenlijk.
In de middag van 3 oktober hoorden Kees en zijn familie de geallieerde bommenwerpers naderen. De aanval begon met 2 gevechtsvliegtuigen die met lichtkogels de dijk markeerden. Even daarna volgden diverse aanvalsgolven van vliegtuigen, 240 in totaal.
Gedurende deze aanvallen verborgen Kees en enkele familieleden zich in een schuilplaats. Toen Kees even buiten kwam, zag hij dat een windmolen waarin veel mensen schuilden, op het punt stond in te storten. Na de aanval zag Kees dat er een groot gat in de dijk was geslagen en dat het zeewater het land instroomde. De windmolen was intussen ingestort. 44 Mensen zaten onder het puin gevangen en verdronken toen het tij steeg die avond.
Tijdens de aanval verloor Kees een oom en een tante wiens schuilplaats was ingestort. Op 17 en 29 oktober was hij opnieuw getuige van aanvallen op Westkapelle. Daarbij werd het huis van Kees’ familie samen met al hun bezittingen verwoest maar Kees zelf wist de oorlog ongedeerd te overleven.